Joszef Katús, een jongeman van half-Hongaarse afkomst, keert op 29 april 1966 in zijn geboorteland terug. Tegen de achtergrond van vier nationale gebeurtenissen -Koninginnedag, Dag van de Arbeid, Bevrijdingsdag en Dodenherdenking- spelen de gebeurtenissen zich af. Gedurende zijn verblijf wordt hij gevolgd door een vage figuur.